2020 - Zomer van de Spielerei
De zomer heeft ons uitgezweet,
wij duiken in het bad met woorden,
"Kijk maar vader, ik heb het water uitgeslikt."
Vaders kijken graag uit het raam. Met hun plannen van een zomer lang.
Zoals rijpe courgettes doen, wij wroeten in de aarde.
Drie knipt de wolken,
die zijn wit,
maar welke kleur heeft het gras, papa?
" Droogte kent vele kleuren, jongen."
In de tuin loopt vijf, het kind met de hamer.
"Kijk," roept hij, "de kwaakvissen."
Ze waggelen op
dit blotevoetenpad,
als de fanfare van onze zelfverwekte dromen.
"Kijk maar vader, ik kan al
naast mijn schoenen lopen."
Eindelijk. Regen speelt 1,2,3,
piano op het dak.
De eerste toets van de poëzie.
Kinderen kijken graag uit het raam.
Zelfs de regen is een goede reden.
"Hoe sterk zijn de wolken, vader?"
Ik zet de windwaaier op stand 3.
Moeder heeft een stok in ons wiel gestoken,
vader holt achter de dag aan.
Misschien is dit wel de liefde, denk ik.
Met pijn en boog leren schieten.
Met het steentje uit jouw hart tegen het raam gooien.
Haar raam, om precies te zijn.
Daar komt de avond al uit de grond. Twee naaktslakjes liggen in bad.
Een hand die in het water roert.
De kookpot op stand 9.
We hebben het zand weer uit de dag geklopt.
de liefde heeft ons terug opgerold,
als in zo'n een filmpje, liggen wij,
met een handdoek op de sofa.
s Avonds houdt mama de ladder vast,
vader klimt naar de nacht,
snel, snel,
zodat het donker ons niet ziet,
ik ken hem van ergens,
die kleine jongen bij dat grote raam,
en hoe hij nu naar boven wijst,
kijk maar vader,
daar is het licht,
voorbij de wolken,
daar hangt de maan.