De stad is altijd een beetje reizen*
Twintig jaar breng ik kinderen naar school in Antwerpen. Met het openbaar vervoer, met de auto, achterop de fiets, op hun eigen fietsje, of desnoods te voet. Dat alles zonder ongelukken, met voor- en nadelen, de nodige sterke verhalen, en al eens een ergernis links of rechts.
Walking de Lijn
In het begin bracht ik de kinderen naar school met het openbaar vervoer. Dat vergt speciale vaardigheden, zowel voor de ouders als voor de kinderen. Timing is alles. Een bus of tram wacht niet, jij wacht op bus of tram. Geduld is dus nog veel belangrijker. En of het loont: je ziet de kinderen op relatief korte termijn uitgroeien tot zelfstandige openbaarvervoergebruikers. Het scheelt een slok op de logistieke gezinsborrel als ze zich op jonge leeftijd voor hun schoolse en buitenschoolse activiteiten zelfstandig kunnen verplaatsen. Dat ze zicht hebben op de tram- en buslijnen en hoe van de ene op de andere te hoppen.
De kinderen voelden zich thuis op bus en tram. Een beetje te goed thuis soms, met al hun gezellige huis-, tuin- en keukenpraat onderweg. Een dochter van vier riep me ooit toe doorheen de volle tram: “is het eigenlijk leuk om een piemel te hebben?”
Natuurlijk liep er wel eens iets mis. Dan kregen we een snikkend kind aan de lijn dat de bus in de verkeerde richting had genomen, in een totaal ander district was verzeild geraakt en daar met de gsm van een vriendelijke mevrouw naar huis mocht bellen. En uiteraard kotste er wel eens een kleuter de tram onder. De eerste keer dat de oudste alleen met de tram haar broertje ging ophalen, liet een tramreiziger plots een pistool uit zijn zak vallen in het gangpad, dat dan door een andere reiziger snel uit het raam werd gegooid.
De laatste jaren zagen we de dienstverlening van De Lijn steil achteruitgaan. De route naar school werd een calvarie. We wonen nu zo goed als bovenop een metrostation, maar dat is al bijna 40 jaar een kille, lege bunker waar stalactieten van het beton druipen. Ingebruikname lijkt niet voor meteen. Papa is niet boos op De Lijn. Papa is teleurgesteld.
Stik in je blik
De auto is voor ons geen optie meer. Ooit was dat anders, met opvang aan de ene kant van de stad, de school op de weg naar mijn werk en vooral: een parkeerkaart van mijn werkgever. Het gaat misschien wel drie keer sneller dan met het openbaar vervoer (een kwartiertje tegen 45 minuten), het voelt gewoon verkeerd. Een dichtbevolkt stadsweefsel met een lange geschiedenis kan je niet zomaar blijven volproppen met die metalen capsules. Als je het autorijden gewend bent, voelt het waarschijnlijk niet verkeerd, integendeel. Maar autorijden in de stad is als een doorrookte trui over je hoofd trekken. Vroeger de normaalste zaak van de wereld, de ochtend na een cafénacht, maar vandaag gewoon vies. En het is verslavend. Nog eentje kan toch geen kwaad. Toch nog snel dubbel parkeren, een deur openslaan, maar voor eventjes halt houden voor deze poort of op dit stukje voet- of fietspad … Fietsende ouders en kinderen voerden vorig jaar een campagne aan de schoolpoort tegen de stoepparkerende ouders. De sfeer werd al snel grimmig, het standpunt van de school dat van de ongemakkelijke middenstander.
Met de auto de stad inrijden voelt als grensoverschrijdend gedrag. Vreemde overheersers die deze stad innamen, werden eeuwenlang voorgesteld als aanranders van de eerbaarheid van de stedenmaagd. Je kwam er pas in met een blijde intrede nadat er rechten en vrijheden waren beklonken in ruil voor de sleutels van de stad. Voor de auto moet de stedenmaagd meteen met de benen wijd. We rammen ze er langs alle openingen in terwijl ze door onze vroede vaderen in een houdgreep wordt gehouden. Een karikatuur als een andere: Je hebt Antwerpen en je hebt de parking.
Wielerterroristen
Dan is er de fiets. Fietsen is heel dubbel in deze stad. De fiets wordt hier geframed als het vervoersmiddel van de nieuwe elite, de poco bakfietsbobo’s die zich met hun 11.11.11.-bordjes met “weer een auto minder”, hoog verheffen boven die andere gele hesjes. Politici spreken met een gespleten tong over fietsers. Enerzijds moedigen ze fietsen aan en laten ze zich op de fiets fotograferen, maar tegelijkertijd spreken ze over fietsers als over terroristen.
Tussen het beton van de wegenwerken en het staal van de auto, moeten fietsers maar opzij gaan, ook als er geen opzij is. Je moet dus wel assertief fietsen in de stad, jezelf breder en zichtbaar maken. Op je fluostrepen staan, zeker als je kinderen er bij zijn. Ik hou mijn ogen op hun helm als een visser op zijn dobber. Er zijn bordjes met “FIETSERS AFSTAPPEN” en “FIETSERS HIER OVERSTEKEN” die zonder flankerende maatregelen worden neergekwakt. Het is een kwestie van tijd voor er bordjes verschijnen met “FIETSERS GO FUCK YOURSELVES”. Want dat is helaas wat de fietsers hier al doen. Er is geen solidariteit onder deze zwakke weggebruikers. Het is dog eat dog. Ook voor de kleine dingen: Een vrouw op een e-bike sist verwensingen als mijn dochter wat traag op gang komt als het licht op groen springt. Een papa met zijn kleuter veilig tussen zijn armen op de buis, baant zich zuchtend, bellend, hoofdschuddend en wegwerpgebarend een weg over het volle fietspad.
Als je je als fietser keurig aan de verkeersregels houdt, dan lijkt het wel alsof je een stiptheidsactie voert om het verkeer zo hard mogelijk te belemmeren. Bij uitbreiding geldt dat voor het hele verkeer. Er zijn teveel deelnemers voor een vlotte doorstroming. Als iedereen netjes de verkeersregels zou volgen, stond alles evenzeer stil. Ook hier trekt de bullebak doorgaans aan het langste eind, met welk vehikel die zich ook verplaatst. Verkeersleefbaarheid is een nieuw kernbegrip, dat recent het levenslicht zag onder een moeilijk gesternte van populisme, false balances en fake news.
Maar laten we even verder kijken dan onze voor-, tegen- en achterligger. Het is prachtig weer. De fietsroute naar huis loopt langs wel drie speeltuintjes en een park met een bar. De weg naar huis is een belevenis, wat zeg ik: quality time.
*No kids were harmed in the making of this article.