Vaderklap

View Original

Over winst en verlies

Het is zondagnamiddag, een beetje druilerig buiten. Mijn dochter H (2,5) is verdacht stil, maar ik laat het voor een keer niet aan mijn hart komen. Veel kwaad kan ze wellicht niet aanrichten. Mijn zoon L (4,5) is diep in de zetel genesteld met een aantal LEGO-boeken. Uren kan hij door die dingen grasduinen. Plaatjes bekijken. Vragen aan papa: “Had jij die vroeger ook?”

Ik hou van zulke luie zondagen. Op de achtergrond speelt de radio. Mijn vrouw is ergens in huis met het hare bezig. L en H zijn rustig aan het spelen. Het is zeldzaam met twee jonge kinderen, die momenten, maar ze zijn daarom niet minder welkom.

L komt naast me staan. “Pappaaa?”

Ik glimlach. “Ja zoon? Wat scheelt er?”

“Ik wil een spelletje spelen. Mag ik asjeblief een spelletje spelen?” (Wij hebben namelijk flinke kindjes, die als ze écht écht iets willen, het gebruik van het woord ‘alstublieft’ zéér goed beheersen.)

 Asjeblief, papa?”

Nu moet je weten, mijn vrouw en ik zijn nogal fervente boardgamers. We hebben dan ook nog eens het geluk dat we twee sets buren hebben, die ook heel erg graag bordspellen spelen. Ik vind het dus heel erg leuk wanneer L met mij een spel wil spelen. Hij is jammer genoeg te klein om ‘Carcassonne’ of ‘7Wonders’ al onder de knie te hebben, dus ik kocht een tijdje geleden een hele resem kinderspellen van HABA (een merk dat o.a. sterk gespecialiseerd is in het maken van gezelschapspellen voor heel jonge kinderen).

“Ik wil dit spelletje spelen, papa!”

L haalt ‘Monza’ uit de kast. Dat is een spel waarbij je een race aflegt rond een spelbord (beetje ganzenbord-gewijs, maar dan leuker). De bedoeling is om als eerste een volledige ronde te maken door elk om beurt met zes kleurendobbelstenen te gooien. Met de kleuren die je gooit, probeer je je dan een weg te banen over het circuit. In een notendop is dat het spel. Je kan het al spelen met een kind van drie jaar. Voor L is dit een ideaal concept: een beetje gooien met dobbelstenen (niet zo hàrd, jongen!), de kleuren van zijn worp vergelijken met het spelbord en dan: racen! Hij is toch wel licht competitief. Van wie zou hij dàt hebben?

Ik ben van plan om hem te laten winnen. Echt. Jammer genoeg heb je dat soms gewoon echt niet in de hand. Het is dan ook een gelukspel. Tijdens het eerste spelletje heeft L zoveel slechte worpen, dat hij nauwelijks vooruitkomt. Ik mag daarentegen bijna elke beurt zes stappen vooruit (het maximum). Dat vindt hij natuurlijk niet leuk.

IK wil winnen, papa..!”

De flashbacks uit mijn jeugd komen boven. Ik was net zo. Mijn moeder wilde me leren omgaan met verlies door me niet te laten winnen, als ik het niet verdiende. Hoewel ik het toen verfoeide, doe ik nu net hetzelfde als zij: ik laat hem niet meer winnen.

 

Ik hoef je niet te vertellen hoe ontspannend de volgende tien minuten verlopen. Laten we zeggen dat het idyllische van de luie zondagmiddag ook voor de twee andere huisgenoten ineens een vage herinnering blijkt te zijn.

Mijn vrouw kijkt even indringend naar me. Ik knik. Ik heb het begrepen: een blauwe vlag. De volgende spelletjes wint L. Hij droogt zijn tranen. Hij fleurt helemaal op en begint te lachen. Zijn zus en zijn mama staan erbij en kijken ernaar. L, de kampioen scheurt over het kleurrijke circuit. Puur kindergeluk, da’s mooi.

Ik weet dat ik hem moet leren verliezen. Dat was bij mij ook nodig. Maar ik zie hem toch zo graag gelukkig. Ik gunde mijn kleine Senna zijn Grand Prix-overwinning eigenlijk maar al te graag.

Volgende keer beter.