Vaderklap

View Original

De rollercoaster van een premature geboorte

“Schat, mijn water is gebroken.”

Zo maakte mijn vrouw, Annelies, mij wakker op vierentwintig mei 2012. Mijn eerste reactie was nogal laconiek. Ik keek op de klok en zag dat het vijf uur ’s ochtends was. “Nu geen tijd voor grapjes”, zei ik nogal kortaf. Ik ben namelijk nogal gesteld op mijn slaap en anderhalf uur later zou de wekker al luiden.

“Nee, echt”, zei ze. “Mijn water is gebroken.”

De uitgerekende datum voor onze zoon L. was pas acht weken later voorzien, moet je weten. Geen haar op mijn hoofd dat er bij stilstond dat het al eens zover zou kunnen zijn.

Ze drong aan. Ik stond op, zij ook en op dat moment hoorde ik een geluid dat je het best kan vergelijken met een emmer water die je in één keer over de grond uit kiepert.

“Ow. Shit.”

Wat daarop volgde, kan ik niet anders dan als ‘surrealistisch’ omschrijven. De ernst van de situatie drong meteen tot me door. Ik begon spontaan op en neer te springen tussen vloer en plafond en zei tegen mijn vrouw: “We moeten NU naar het ziekenhuis!”. Zij reageerde ijzig kalm: “Ik ga me eerst wat opfrissen, mijn haar goed leggen en mijn spullen bijeen zoeken. Je denkt toch niet dat ik zo naar het ziekenhuis ga. Ik zie er niet uit.”

“Euh… wat? Jij gaat NU de auto in. Wij gaan NU vertrekken.”

Het hoeft geen betoog dat mijn vrouw zich nog rustig heeft klaargemaakt. Na goed drie kwartier waren we dan op weg naar het ziekenhuis. Daar aangekomen kregen we onmiddellijk het slechte nieuws te horen: dit is niet goed. Onze zoon was nog maar eenendertig weken en een paar dagen aan het ‘worden’ en elk moment dat we hem meer konden geven in mama’s buik, zouden zijn overlevingskansen vergroten. Hoewel hij al bijna twee-en-een-halvekilo woog, waren zijn longen nog onderontwikkeld. Ze hebben de bevalling zo lang mogelijk uitgesteld en cortisone toegediend om de groei van de longen te bevorderen, maar het mocht niet baten.

De dokter stuurde mij naar huis. “U kan hier toch niets doen, meneer. Uw vrouw moet nu zoveel mogelijk proberen te slapen.” Ik ben toen nog gaan werken, begot. ’s Anderendaags, ongeveer vierentwintig uur later, kreeg ik telefoon van Annelies.

“Jij moet NU komen.”

Ik bleek iets beter te luisteren dan zij. Nog geen tien minuten later vlamde ik al aan honderdveertig kilometer per uur over een baan waar je maar zeventig mocht. Onverantwoord. Maar op dat moment denk je daar niet bij na. Nu, als ouder, sta je daar veel meer bij stil. Een kwartier later kwam ik aan in het ziekenhuis. Ik schoot uit de lift, pardoes de afdeling materniteit in, en zag onze gynaecoloog staan. Hij wees naar links en zei: “Kamer 310”. Ik knikte en liep verder zonder stoppen. Twee verpleegsters waren in de verloskamer met mijn vrouw bezig. Ik werd onmiddellijk ingeschakeld en moest het hoofd van mijn vrouw ondersteunen.

“Duwen, mevrouw!”

Ineens paniek bij de verpleegsters. Het liep mis. De baby kreeg bijna geen zuurstof meer. Er moest snel actie ondernomen worden. De gynaecoloog heeft toen met een knip mijn zoon letterlijk uit mijn vrouw getrokken. Een beslissing die hij nam op een milliseconde en eentje die wellicht veel problemen vermeden heeft. Ik zag toen voor het eerst mijn zoon. Een tenger, onooglijk ding, vol bloed en slijm. Zijn hoofdje was misvormd. Dat dacht ik toch. Ik kon hem op dat moment niet anders omschrijven dan als een alien.

 

Blijkbaar was dat normaal (bij een gebrek aan vruchtwater gedurende een langere tijd vervormt het hoofd veel feller na een trip door het geboortekanaal. Daardoor leek het alsof zijn hersenen bijeen gepropt zaten in een vorm die je nog het best kan vergelijken met een Amerikaanse voetbal). Maar ik wist niet dat dat normaal was.

Ik dacht: “Oh nee, hij is misvormd!” En een moment later: “En toch hou ik van hem!”

De baby werd onmiddellijk naar een andere kamer gebracht. Ik mocht mee. Mijn vrouw had hem ondertussen nog niet gezien. Hij werd gewogen, gemeten, en in een couveuse naar de neonatale afdeling gebracht. Eenendertig weken is blijkbaar héél vroeg. Na nog geen uur bleek dat hij moest overgebracht worden naar intensieve zorgen: zijn longen deden hun werk onvoldoende. We moesten daarvoor naar een ander ziekenhuis: Gasthuisberg. De rollercoaster zou nog wel even doorgaan. Vanuit Gasthuisberg kregen we de boodschap: geen plaats. Dan maar naar het ZOL in Genk. Daar bleek gelukkig nog plaats te zijn. Onze zoon was nog maar een paar uur op deze wereld en hij maakte al zijn eerste, lange rit in een ambulance over de E314.

 

Toen viel alles even stil. Voor mij dan toch.

 

 

Die eerste week was hel. Op de NICU (neonatale intensive care unit) lag onze zoon bij de zwaarste prematuren, die nog geen kilo wogen. Daarnaast lag onze ‘reus’ van twee kilo (de eerste vijfhonderd grammen waren er vrij snel af). Heel die fase lijkt nu nog slechts een vage roes. Je denkt daar op dat moment ook niet over na... je moet mee... je moet vooruit. Voor elkaar en ook voor hem. Ik heb veel gependeld tussen Leuven, waar ik werkte, en Genk. Tijdens de momenten in de auto kwam het wel eens tot een ontlading. Ik was alleen en de waterlanders kregen dan de vrije loop. Het was toen lang niet zeker dat onze man het zou halen. Voor mijn vrouw probeerde ik wel sterk te zijn, want voor haar was het nog eens zo hard.

Gelukkig kwam er na die twee weken het verlossende bericht: “Uw zoon mag terug naar Leuven, naar de ‘gewone’ neonatale afdeling”.

“Oef!”

Hoewel er nog veel kon fout lopen, was het voor ons al een overwinning. Ons mannetje had zich erdoor gevochten. De volgende maand was nog steeds onwezenlijk. Mijn vrouw mocht eindelijk ook naar huis en daar zaten we dan met ons twee. Eindelijk mama en papa. En toch... een leeg huis. Een lege ziel, bijna. Achteraf gezien kan ik het me bijna niet meer voorstellen dat je als koppel en als ouder daar door geraakt. En toch doe je dat. Op de één of andere manier.

 

Ondertussen gaat alles goed met onze zoon. Alles wat er aan hem scheelt, kan teruggebracht worden tot wat ik hem in de genen heb doorgegeven. Niet minder zorgwekkend, toegegeven, maar dat kunnen we aan.

Twee jaar later zou onze dochter H. ook zes weken te vroeg geboren worden. Hoe raar dat ook mag klinken: een verblijf op de neonatale is voor ons een ‘normale’ situatie. Geen idee hoe dat voelt: je kind bij de mama op de kamer hebben en je kind na vijf dagen mee naar huis mogen nemen.

“Het is zeker niet voor morgen, maak u maar geen zorgen!”

Ik herinner me de woorden van de gynaecoloog nog. Het is alvast geen exacte wetenschap, zoveel is zeker. De dag na het bezoek aan de dokter, was ik getuige op het huwelijk van mijn beste kameraad. Ik was daar al zenuwachtig genoeg voor, laat staan dat er een kind geboren zou worden. En geef toe: wat is de kans dat net op die ene dag...? Juist.

Rond zes uur ‘s morgens zegt Annelies: “Schat, mijn water is gebroken.” (déjà-vu?) Ik reageer: “Kom, nu geen tijd voor grapjes. Straks is de trouw.” Ik kijk op en zie op de grond een grote plas water liggen. Ik wist onmiddellijk hoe laat het was. We zijn toen onmiddellijk naar het ziekenhuis vertrokken, tegen acht uur werd Helena geboren.

Zij moest gelukkig niet in allerijl afgevoerd worden en we mochten haar onmiddellijk vasthouden (mijn dochter is redelijk stoer, mijn zoon daarentegen heeft jammer genoeg het aartje naar z’n vaartje). Ik ben toen als een klein kind beginnen wenen.

De emoties overvielen me en lieten me niet meer los.

Een half uur later was ik al onderweg naar de huwelijksplechtigheid in Tienen. Ik was op tijd. De rest van de dag heb ik voortdurend gependeld tussen Geetbets en Genk, tussen ziekenhuis en feesttafel. Rond negen uur ‘s avonds moest Annelies gaan slapen en kon ik voor haar nog maar weinig betekenen. Ik ben toen terug naar het trouwfeest gereden en heb daar voor het eerst die dag een pils gedronken om mijn dochter haar geboorte te vieren. Zo goed heeft een slok bier nog nooit gesmaakt. Er viel een last van me af en ik was klaar om ons meisje te helpen vechten.

Ook met haar is het goed gekomen. Zij heeft het felle karakter van haar mama. You don’t mess with H.: no shit, Sherlock!

 

 

Alle ouders van prematuren maken zo’n rollercoaster van emoties mee. In hun omgeving wordt daar vaak niet, of onvoldoende rekening mee gehouden hoe groot de emotionele impact is. We houden ons sterk en proberen ‘normaal’ te doen, maar het is zwaar. Heel zwaar.

Ken je ouders die net een prematuurtje hebben gehad? Steek hen dan een hart onder de riem. Help hen als je dat kan en wees er voor hen als ze hun verhaal kwijt willen. Dat maakt, voor hen, wellicht een wereld van verschil.